Ruziën (kv 99)


Slechts af en toe en vrijwel altijd met dezelfde buurkinderen. Waarom? Misschien omdat we op een andere school zaten? Geen idee eigenlijk. Maar gelukkig gebeurde het zelden. Ik heb altijd een enorme hekel aan ruzie gehad. Ruziënde en ruziezoekende mensen heb ik nooit begrepen.

Ook deze ruzie begon opeens. Zomaar. Wij, mijn broer en ik, stonden aan de ene kant en de twee broertjes met hun twee zusjes aan de andere kant van de ‘Hoevenweg’. De vier stonden op het zanderig gedeelte van het schoolplein en wij in ‘onze tuin’. We zagen op dat moment geen enkel gevaar.
–  Ik kon al ver gooien. Op de grond zag ik een ‘zeilsteentje’. Zo’n steentje, waarmee je lang over het water kon ‘zeilen’. Ik raapte het steentje op en zeilde hem weg. Maar even later: een kreet. M.a.w.: raak. Het viertal rende weg. We hadden ‘gewonnen’. Mijn broer en ik liepen naar binnen.
–  De volgende dag zag ik dat één van de jongens een grote pleister boven zijn rechteroog had. Toen ik hem vroeg waarom dat was, zei hij dat hij een steentje tegen het hoofd had gekregen. Ik schrok behoorlijk. Het had nog veel slechter kunnen aflopen.

[Het gooien met stenen naar iemand heb ik daarna nooit meer gedaan!]