Zijn dienstkameraad woonde in Berg en Terblijt (27)


Met de auto reed mijn vader ons – mijn moeder, broer en mij – op een zaterdagmiddag helemaal naar Berg en Terblijt (Limburg). In die plaats woonde zijn dienstkameraad van vroeger.
–  Mijn vader was tijdens de mobilisatie, vlak voor het uitbreken van WO II, in Limburg gelegerd. Hij was sergeant-hoefsmid. “Het leger betaalde toen goed.”, zei hij.

(NB: Ik vind het nog steeds schandalig dat toen gevochten moest worden met paarden, ouderwetse kanonnen en geweren tegen de moderne tanks en ander modern wapentuig van de Moffen. Na de inval van Nazi-Duitsland is mijn vader te voet naar huis gekomen. Over zijn tocht weet ik niets te vertellen. Is mij ook niets verteld. (Maar ik heb er ook nooit naar gevraagd.) Er werd niet door hem over gepraat. Trouwens over zoveel dingen werd niet gepraat. Nog steeds blijkt er op dat gebied niets veranderd te zijn.)

–  Het werd een lange zit op een achterbank van de grote, zwarte Opel. De bank stonk vreselijk naar vlees, want mijn vader had de auto mijn opa, die slager was, gekocht. De vleesbestellingen werden altijd met deze auto rondgebracht.
–  De ontvangst in Limburg was allerhartelijkst. De ‘dienstkameraad, zijn vrouw en kinderen waren gezellige mensen. Het was een groot gezin. De man had na de oorlog jarenlang in een steenkolenmijn gewerkt en was afgekeurd om zijn ‘stoflongen’.
–  Hoe we daar sliepen weet ik niet meer. Na het ontbijt op de zondagmorgen bezochten we de mergelgroeve in die plaats. De oudste zoon had in deze groeve gewerkt en kende er de weg. Met een paar grote mijnlampen liep hij voorop door de vele gangen. Het was er lekker koel. Af en toe zag je door een luchtgat de blauwe lucht, maar verder was het er pikdonker. Hij vertelde de geschiedenis van de grote groeve en over het zagen en vervoeren van de enorme mergelblokken.
–  De dienstkameraad en zijn vrouw wilden ons ook de omgeving laten zien. Zo kwamen wij o.a. in Gulpen en in Vaals terecht. Dus ook op de Vaalser Berg. Zuid-Limburg heeft heel wat te bieden!
–  Iemand van de familie bezat een racefiets. Mijn broer wilde wel eens rondje op die fiets rijden. Dat had hij beter niet kunnen doen. Op een bepaald moment ging hij zo hard, zei hij later, dat hij met de racefiets uit de bocht was gevlogen en in het prikkeldraad terecht was gekomen. De racefiets was heel gebleven, maar hij niet helemaal. Omdat hij maar niet terugkwam rijden, zijn we hem gaan zoeken. Toen we hem eindelijk vonden, kon hij met moeite uit het prikkeldraad worden ‘geplukt’. Niet alle details weet ik nog, maar hij hoefde niet naar een dokter en ook niet naar het ziekenhuis. Wel zat hij onder de pleisters, verbandjes en jodiumvlekken.
–  Laat in de zondagmiddag begon mijn vader aan de lange ‘rit en zit’ naar huis.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *