Op bezoek bij familie in Zalk (19)


Mijn ouders zijn in 1942 getrouwd. Mijn vader was toen (hoef)smid van beroep, maar had geen ‘eigen zaak’. Kort voor hun huwelijk konden zij plotseling een smederij kopen, omdat de eigenaar van die smederij overleed. Zijn weduwe moest het bedrijf verkopen. Mijn ouders kregen dat alles te horen, maar hadden het geld toen niet om het bedrijf te kunnen kopen.

Van wie zij het geld dachten te kunnen lenen kon (of wilde?) mijn ouders niet helpen. Uiteindelijk kwamen zij in Zalk terecht, waar een oudoom en -tante van mijn vader woonde. Het waren lieve, zeer gelovige en gauw tevreden mensen. Zij hadden geen kinderen. Ze woonden in een leuk dijkhuisje en hadden een paar koeien, twee varkens en een aantal kippen op stal staan. Dat vonden zij voldoende voor hun tweeën. Zij wilden het geld wel aan mijn ouders lenen, zodat zij die smederij konden gaan kopen.

Toen mijn broer en ik oud genoeg waren volgens mijn ouders, gingen we bijna elk jaar wel een keer naar Zalk. Tot mijn vijftiende (?) ben ik steeds wel meegegaan, denk ik.

Voor die tijd was het een lange tocht. Vlakbij ons huis stopte de bus voor de rit naar Zwolle. Van die plaats ging het, ook met de bus, naar ’s-Heerenbroek, waar het nog een eindje lopen was naar het veerhuis die op de IJsseldijk stond. Op de dijk liepen we naar de veerboot (een grote, houten roeiboot) om naar de overkant van de IJssel te kunnen komen. Tot slot was er dan nog een korte wandeling naar Zalk, het dorp. Een mooie, rustige wandeling was het.

De veerman roeide zijn boot op de IJssel, tegen de stroom in, tot ongeveer het midden van de rivier, keerde daar de roeiboot en liet hem met de stroom meevaren tot aan de plek waar we moesten zijn: vlakbij een koperen scheepsbel∗), in de buurt van een kapotgeschoten bunker.

We liepen daarna op het zandpad (over de uiterwaard) naar een zandweg, die langs een paar boerderijen liep, naar de IJsseldijk bij Zalk, waar pal achter de dijk het huisje, het schuurtje en de hooiberg van mijn oom en tante stonden.

Mijn broer en ik vonden het daar mooi en gezellig ook. We mochten overal kijken, ook in de voorkamer, waar zij eigenlijk alleen zondags maar kwamen. Ook in de stal mochten we kijken, waar het ‘lekker’ naar hooi, koeien, varkens en kippen rook.

Het eten smaakte anders dan thuis. Ik herinner mij rode peertjes, vlees en jus, het scherpe mes en de schuin afgesleten vork, waarmee “oom Klaas” na het eten tussen zijn tanden peuterde om ze ‘schoon’ te maken.

Zijn vrouw, ’tante Die’, kookte boven een open vuur. Af en toe hoorde je het houtvuur ‘knetteren’. Soms zag je de vonken ‘springen’. Misschien kwam dat door vleesvet?

In de late namiddag gingen we meestal naar huis. Eerst lopend naar de koperen scheepsbel bij de IJssel, waar mijn broer en ik om beurten even aan het touw mochten trekken om de veerman te ‘waarschuwen’.

De reis naar huis gaf ons altijd een “weemoedig gevoel”. Het leek dan wel of we altijd uit “een andere wereld” kwamen.

∗) De mooie koperen scheepsbel is een poos geleden gestolen. Hoe het is ‘afgelopen’ weet ik niet.

Eén gedachte over “Op bezoek bij familie in Zalk (19)

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *