1. Vuurtje stoken; 2. Schommelen; 3. De benzinepomp; 4. In de dakgoot; 5. Bijna kopje-onder; 6. De liftende kat


Vuurtje stoken (1)

Als er familie op bezoek was, dan bedachten mijn broer en ik vaak spannende dingen om samen te doen. Ook dingen om te laten zien wat we allemaal wel durfden te doen. ‘Om de grote jongen uit te hangen’, denk ik.
Vrijwel elke zaterdag groef mijn vader bij het schuurtje een diep gat in de grond, waarin de kartonnen dozen, het hout dat om nieuwe kachels had gezeten, en al het ander brandbaar afval, werd gegooid. Als het gat vol gestort was, stak mijn vader de boel in brand.
Toen ik wat ouder was, mocht ik soms het afval aansteken. Dat was altijd best wel spannend. Om het vuur flink te laten branden, wierp mijn vader soms een kopje met benzine, wasbenzine of spiritus op het vuur. Dat gaf vaak direct een steekvlam en veel rook; soms pikzwarte rook, maar alles brandde dan wel enorm.
Als alles was opgestookt werd het gat met zand dichtgegooid en groef mijn vader vlakbij een nieuwe kuil voor een nieuwe voorraad brandbaar materiaal.

Schommelen (2)

schommel van telefoonpalen gemaakt

Vrijwel niemand had een schommel. Ook bij mijn huis stond geen schommel. Maar dat veranderde toen de telefoondraden door de PTT ondergronds werden gelegd.
De lange, houten telefoonpalen waren toen niet langer meer nodig. Mijn vader kocht er een aantal van en maakte er voor mijn broer en ik een schommel van. Toen de schommel klaar was, was er veel bekijks; vooral van de buurkinderen.
Het schommelen was elke keer een spannende bezigheid. Een belevenis! Vaak gingen mijn broer en ik samen schommelen. Hoe hoger hoe spannender natuurlijk. En niet te vergeten: dat vreemde gevoel dat je in je maag kreeg. Vaak kwam dat gevoel als je van grote hoogte naar omlaag kwam en daarna weer omhoog ging!

Benzinepomp (3)

Het huis, annex winkel en werkplaats, van mijn ouders stond aan een drukke verkeersweg, de Hessenweg. Zij wilden een benzinepomp laten bouwen, maar Rijkswaterstaat vond dat niet goed. Mijn ouders kregen een brief, waarin stond dat, als er toch een benzinepomp zou worden gebouwd, Rijkswaterstaat er een sloot voor langs zou laten graven, dus tussen de pomp en de verkeersweg.
Een poos geleden heb ik – op afstand – weer eens naar mijn geboortehuis gekeken. Ik had er gelukkig nauwelijks gevoelens bij toen ik daar stond. Het was een onherkenbare plek voor mij geworden. Alles was zo anders geworden dat ik mij afvroeg: ‘Hoe is het mogelijk dat deze situatie wel is goedgekeurd.’
Het dreigement van toen van Rijkswaterstaat deed mijn ouders van hun plan afzien. Maar toch ook niet helemaal, want er kwam een soort handpomp voor de werkplaats te staan om gemengde benzine voor brommers te kunnen verkopen.
Vaak ben ik naar en bij deze pomp geweest om een klant te kunnen helpen. De verhouding 1:20 (1 liter olie op 20 liter benzine) staat nog steeds in mijn geheugen gegrift.

In de dakgoot (4)

Hoe oud ik was en hoe ik in deze dakgoot ben gekomen?
Van horen zeggen weet ik nu, dat mijn ouders mij op die plek opeens, tot hun grote schrik, zagen zitten. Ze hebben mij voorzichtig, en met geduld, uit de dakgoot weten te halen.

Bijna kopje-onder (5)

Over dit onderwerp weet ik niet veel te vertellen. Alleen dat mijn vader mij op een keer uit een ton met ‘wagensmeer’ (een soort vet) heeft gehaald.
Hoe ik in het vat terecht ben gekomen, weet ik dus ook niet, maar het liep goed af! 😀
Ook was het geluk dat mijn benen toen lang genoeg waren, want anders was mijn hoofd niet boven de rand van het vat uit kunnen komen. 😉

De liftende kat (6)

Als ik na schooltijd naar huis liep, kwam ik langs de ruimte met materiaal dat nodig was om te kunnen lassen. Dat materiaal was carbid. Het dak op deze ruimte was gemaakt van golfplaten. Op dat dak lag meestal ‘Mies’, onze kat, te luieren en op mij te wachten. Zodra ik langs kwam lopen, sprong de kat pardoes op mijn schouder. Met de kat ‘als passagier’ liep ik dan verder richting de keukendeur.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *