Uit logeren (kv 113)


Het was maar vier kilometer fietsen, maar toch leek het een eind rijden. Het logeren bij mijn oom en tante duurde meestal slechts een dag en een nacht.

Zij woonden aan de rand van het dorp, in een knus huis, met een mooie tuin, vlakbij de melkfabriek en naast de directeurswoning. Op een mooi plekje.

Iets verderop lag ‘Tranendal’. De naam was voor elke dorpeling duidelijk. Wie daar woonde was diep gezonken. Van mijn ouders hoorde ik dat er iemand woonde die in de oorlog bij de SS had gezeten. Ook vertelden zij dat Victor van Vriesland een tijdje in het huis ondergedoken is geweest.

Mijn tante was een lieve vrouw. Ze had bijzondere ogen, want de pupillen stonden lager dan bij de meeste andere mensen. Daarom kon zij niet goed zien. Mijn oom was ‘gek’ op mijn tante, en af en toe zelfs nog een beetje jaloers ook. Ze hadden een hondje, ‘Trilby’ genaamd. Het hondje begon te trillen zodra er iets onverwachts gebeurde. Bij wijze van spreken kon dat gebeuren bij het horen van het geluid van de deurbel.

Mijn broer en ik sliepen in een kamertje boven. ’s Morgens werd ik vaak vroeg wakker van het gerammel van de melkbussen die bij de melkfabriek werden afgeleverd.

Toen mijn tante overleed, kreeg ik een foto met haar afbeelding van mijn oom.