De jacht moet worden afgeschaft


Het jagen is weer ‘in trek’ tegenwoordig.
Zelfs bij de vrouwen, wat dat dan ook mag betekenen.

Zelf heb ik niets met jagen.
Als tiener mocht ik een keer meedoen als ‘drijver’, d.w.z. dat je veel lawaai moest maken door met een stok tegen de takken van bomen en struiken te slaan, met de andere drijvers naar een bepaalde plek moest lopen en daar wachten tot je het sein kreeg ‘dat alles veilig was’. Een hoge meneer – in dit geval de rentmeester uit het dorp waar ik woonde – zat ergens aan de bosrand op een soort stoeltje, met zijn jachtgeweer in de hand, om op het opgedreven wild te kunnen ‘knallen’.
Wat precies de lol van dit alles was, weet ik niet.
Het heeft diepe indruk op mij gemaakt. Dat wel, maar ik heb er daarna nooit meer aan meegedaan.

Waarom ik dit vertel?
 Ik las in de Volkskrant (van 22.12.2016) de reportage over de neergeschoten zeearend in het Friese natuurgebied ‘de Lindevallei’ bij Wolvega en dat roofvogels, blijkbaar vooral in Friesland, enorm te lijden hebben van vervolging, t.w. door verstoring, het vernielen van eieren, afschot of vergiftiging.

Wie doet nou zoiets?
De gevraagde jagers wisten weer van niks (natuurlijk).