Rondlopen met een geheim (kv 109)

 


Uit mijn jeugd heb ik twee geheimen onthouden. Vraag mij niet waarom mijn ouders het mij verteld hebben. Er werd mij heus niet alles verteld. Ik weet nog dat mijn moeder een keer tegen mij zei dat ze bang was dat, als er iets mis ging, men (Moffen) mij misschien iets zou willen/kunnen aandoen.

Het ene geheim gaat over de knecht (tegenwoordig: ‘medewerker’?) die mijn vader in dienst heeft genomen. Dat is gebeurd omdat mijn ouders vonden dat de man een kans moest krijgen, ook al was zijn vader een enorm foute NSB’er!
Mijn vader zocht een goede ‘kracht’ voor zijn bedrijf, want hij kon het werk niet alleen meer af.
Mijn ouders vonden ook dat je een kind van ‘foute ouders’ niet mocht afrekenen op hun daden. Aan de andere kant kenden zij het spreekwoord: De appel valt niet ver de boom. Toch hebben zij besloten dat de man kon komen werken met kost en inwoning.

Het ander geheim? Het was oorlog. In de buurt waar we woonden, waren op een nacht wapens ‘gedropped’. De wapens waren voor het verzet bestemd. Twee grote, ronde, blikken ‘trommels’ werden bij ons thuis gebracht. In de schuur, in de ren van het kippenhok, werden ze ‘begraven’. De kippen zouden wel voor de rest zorgen, nl. de grond ‘egaliseren’. Op een dag (bevrijdingsdag?) stonden er een aantal geweren tegen het aanrecht in de keuken. In mijn gedachten zie ik ze daar nog steeds staan.

Hoe het verder is gegaan? Weet ik niet. Ik was toen net geen drie jaar oud.
En waarom ik dit vertel? Het kan geen kwaad meer doen, lijkt mij.