31. Vlinders; 32. “Kuifjes”; 33. Perziken eten; 34. Vakantiewerk bij opa; 35. Nageroepen worden; 36. Fietsen achter een vrachtauto


Vlinders (31)

In de tuin stonden herfstasters met mooie kleuren bloemen. Zij noemde de tuin ‘haar tuin’, maar eigenlijk mocht het geen naam hebben. Het was een wat wilde tuin.
Op een dag zaten de bloemen van deze planten vol met vlinders. Ze leken elkaar wel te verdringen. Mijn broer en ik kwamen op het idee om ze te vangen. We kregen bijna alle vlinders te pakken en lieten ze los in de keuken. Toen mijn moeder uit de winkel kwam, deed zij een hand voor de mond. Van verbazing, denk ik. Maar wij zagen haar ook glimlachen. (Zij vond het mooi, maar alle vlinders moesten weer naar buiten.)

‘Kuifjes’ (32)

Ik zal twaalf jaar zijn geweest toen ik ‘holderdebolder’, in een taxi, naar het ziekenhuis werd gebracht met een ‘acute blindedarmontsteking’. De oneffen spoorwegovergang herinner ik mij nog goed.
Aan de operatie heb ik een litteken overgehouden. Ik mocht zelfs het verwijderde stukje in een potje mee naar huis nemen, maar dat leek mij geen goed idee! Na de operatie moest ik twaalf (!) dagen in het ziekenhuis blijven.
Op een nacht kreeg ik een geweldige dorst, maar ik mocht geen water drinken. Er stond een vaas met bloemen op de tafel in de zaal. Ik heb toen de bloemen uit de vaas gehaald, het water bijna opgedronken en de bloemen er weer netjes ingezet.
Mijn oma kwam elke dag op ziekenbezoek; samen met mijn moeder. Bijna elke dag bracht zij een ‘Kuifje-album’ mee. (Ik heb maar aangenomen dat ik alle albums van mijn oma heb gekregen.) Weer thuis verdeelde mijn moeder de Kuifjes tussen mijn broer en mij, want zij vond het jammer voor hem dat hij niets gekregen had. (Veel later heb ik die albums teruggekregen!)

Perziken eten (33)

Tijdens één van de vele bezoeken aan mijn grootouders, maar nu in de zomer, ‘ontdekte’ ik de grote perzikenboom van hun buren. Een paar grote takken hingen op en over het platte dak, met grint, op de aanbouw van de slagerij. Op dat dak kon ik via een openslaande deur in een slaapkamer van de familie komen. Er hingen een aantal dikke perziken aan de takken, zag ik. Ik kon er gemakkelijk bij!
Ik had net een paar grote en rijpe perziken geplukt, toen ik een vrouwenstem hoorde roepen: “Martien, afblijven.” Het was de stem van de vrouw van de bakker, die naast mijn grootouders woonde. Zelfs mijn voornaam wist zij te roepen. Ik schrok mij rot, maar toch was ik niet vergeten de perziken mee te nemen toen ik snel en zo stil mogelijk over het grint op het dak terug kroop.

Vakantiewerk bij opa (34)

In de zomervakantie van de school mocht ik ook een week mijn grootouders logeren. Het was altijd wel leuk en gezellig, maar mijn opa verzon dan allerlei karweitjes. Leuke en minder leuke. Niet dat ik dat niet wilde, maar één karwei in het bijzonder is mij bijgebleven. Ik moest meehelpen bij het slachten van een varken in de slagerij! Nadat mijn opa het varken had doodgeschoten, moest het beest onthaard worden. Zijn oudste zoon, mijn oom, gooide eerst emmers heet water over het varken. Ik kreeg een soort krabber, in de vorm van een hoorntje, van hem en moest daarmee de varkensharen verwijderen. Verder moest ik nog helpen bij allerlei andere, ook geen leuke dingen. Wel weet ik dat ik veel worsten moest ophangen in het rookhok, waar een vreemde, zware geur was.
Nadien heb ik nooit meer meegeholpen bij het slachten van een varken. Ook niet bij andere ‘karweitjes’ in de slagerij. Wel heb ik nog een paar keer meegeholpen bij het rondbrengen van de bestellingen (slagerijproducten) met de auto naar mensen die buiten het dorp woonden.

Nageroepen worden (35)

Op een dag reed ik op de fiets van de Middelbare school naar huis. Ik passeerde een groepje meiden van de Huishoudschool. Eén meisje in de groep kende ik.
Het was heel gênant toen ik het hoorde roepen. Eerst werd er gegiecheld, maar plotseling riep iemand: ‘We hoorden dat je een grote hebt!’
In een groepje durfden ze wel de ‘dames’! Ik heb niet meer omgekeken en ook niets teruggeroepen, maar ik wist niet hoe snel ik thuis moest komen!
Ik heb maar niks verteld.

Fietsen achter een vrachtwagen (36)

In mijn middelbare schooltijd fietste ik ongeveer 25 km per dag. Ik vond dat geen probleem. Wel als het regende, of sneeuwde. Als het weer slecht was en langer aanhield, dan mocht ik met de bus.
–  Het gebeurde twee keer, geloof ik, dat ik mij op de fiets een poos liet ‘meezuigen’ achter de auto van ‘onze’ vrachtrijder. Dat wilde zeggen dat ik nauwelijks hoefde te trappen. Het ging soms zo snel dat ik de trappers niet vlug genoeg meer kon rond draaien. Dan remde ik voorzichtig, want dan werd het te gevaarlijk, vond ik.

(Met ‘onze’ bedoel ik, dat de vrachtrijder ook bestellingen voor mijn ouders meenam uit Zwolle.)

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *