Op de achterkant van “de Wereldkroniek”, een weekblad, stond het prachtige (strip)verhaal: ‘Tom Poes en Olivier B. Bommel‘. Het was altijd raak: eerst het stripverhaal lezen. In het blad stond ook eens een foto van een jongen in een zeepkist. De zeepkist had een autostuur en spaakwieltjes!
‘Wij gaan een zeepkist maken.’ Op een zaterdagmorgen waren wij vlug klaar met wassen, aankleden en ontbijten. Daarna gingen we naar het schuurtje. Over wat we nodig zouden hebben voor onze ‘zeepkist’ hadden we al iets bedacht.
In het (landbouwmechanisatie)bedrijf van mijn vader was voldoende gereedschap te vinden. ‘Jaap,’ zei ik, ‘als jij een hamer, zaag, duimstok, potlood en wat spijkers ophaalt, dan zoek ik wel naar de rest.’ Maar het halen van gereedschap en spijkers moest voorzichtig gebeuren. Mijn Pa mocht niet merken wat we van plan waren, want zodra hij ook maar iets miste in de werkplaats, dan waren ‘de rapen gaar’. Hij stond buiten te praten met een klant. Dat was het goede moment om de ‘spullen’ te halen en te pakken. In het schuurtje vond ik een aantal goede planken. Op de zolder boven de ruimte waar de paarden bij slecht weer werden beslagen, vond ik een oude aardappelkist en ook een onderstel van een kinderwagen. We brachten alles naar het schuurtje. Na het passen en meten, het zagen en timmeren, maakten wij de wieltjes aan de onderkant van de (aardappel)kist vast. Een autostuur was er niet, maar we bedachten dat je met een paar stukken touw ook wel kon ‘sturen’. De twee touwtjes knoopten we vast aan de vooras, naast elk voorwieltje. Als je aan een touw trok, dan kon je de vooras heen en weer bewegen.
– Nadat de zeepkist klaar was vroeg ik Pa of hij even wilde komen kijken. Toen hij de zeepkist zag, had gekeurd, zei hij: ‘Dat is goed werk, jongens. Goed gedaan.‘
– De volgende morgen werd de zeepkist ‘getest’. Het waaide toen stevig en dat bracht ons op het idee om ook een zeil achterop de zeepkist te maken. Mijn moeder had al over de zeepkist gehoord en toen ik zei dat we er nog een zeil op wilden maken, haalde zij een oud, flanellen laken (de kleuren van het laken herkende ik meteen, want mijn broer en ik droegen ’s winters een pyjama van dezelfde stof. De pyjama was wel lekker warm, maar de stof kriebelde enorm.) op. ‘Gebruik dit maar,’ zei zij.
– Ik bedankte haar en nam het laken mee naar het schuurtje, knipte daar het laken in een vierkant en timmerde het met krammetjes vast op een houten ‘kruis’. Met een stuk touw en een paar schroeven maakten wij de mast vast aan de achterkant van de zeepkist.
– We duwden de zeepkist naar de Hessenweg. Ik ging er eerst in zitten en pakte de beide ‘stuurtouwen’. Mijn broer hield de zeepkist een poosje vast en liet toen los. De wind deed de rest en werd de ‘motor’.
– Plotseling hoorde ik mijn broer roepen: ‘Martien, pas op, een auto!’ En inderdaad: een grote vrachtauto kwam aangereden. Ik gaf een ruk aan het rechter stuurtouw en kwam met de zeepkist in de berm tegen een betonnen paaltje tot stilstand. Ik mankeerde niets, maar de zeepkist en de mast waren stuk. De ‘resten’ van de zeepkist hebben we naar het schuurtje gebracht. Mijn broer en ik waren zo geschrokken dat we nooit meer een zeepkist hebben gemaakt.