Raar (kv 88)


Mijn broer was bevriend met een buurjongen. Ze waren van dezelfde leeftijd en zaten in dezelfde schoolklas. Samen haalden zij na schooltijd allerlei kattenkwaad uit. Niet dat ik alles weet van wat die twee allemaal hebben ‘uitgespookt’, maar die keer was ik erbij; zag ik het gebeuren; was ik ‘getuige’.
–  De buren hadden ook een kat. Een kleine kat. Zwart met witte sokjes, geloof ik. De vriend van mijn broer tilde het katje van de grond en nam het in zijn armen. Dan pakte hij de staart beet en liet het beestje een poosje ‘bungelen’.
–  Maar daar bleef het niet bij. Het ergste kwam nog. Hij begon de kat in de rondte te slingeren. Steeds sneller en sneller. Plotseling liet hij het beestje los. De kat vloog door de lucht, over de heg. Maar waar de kat terecht kwam? En of de kat iets mankeerde?
–  Of mijn broer ook heeft meegedaan weet ik niet, want ik ben naar huis gegaan. Het was niet om aan te zien. Dat was geen plagen, maar treiteren.